maandag 1 augustus 2016

Glimlach van de wantrouw

“Godsamme, wat ben je toch ook een ongelofelijke droplul Jesse van Eem”
Op het moment dat ik zijn naam uitsprak, had Jesse al met een rotklap de voordeur dicht gesmeten. Op weg naar, ja waar naar toe eigenlijk? Jesse had vijf minuten voordat het deur smijten begon opgebiecht dat hij contact had met een scharreltje uit zijn studie tijd. Facebook, u kent het wel. Zij had het eerste berichtje gestuurd, hij had gereageerd. En zo begon er een gesprek waarvan ondergetekende ietwat jaloers is geworden.


En nu is Jesse aan het afkoelen. Hoop ik. Of hij is in een rechte lijn doorgelopen naar Louise. Want zo heet het secreet. Louise. Normaal maak ik grappige verbasteringen op de namen van mensen die ik niet zo leuk vind. Maar bij Louise gaat dat niet. ‘Louise de poliese’. Geen idee wat een ‘poliese’ is, als het überhaupt al bestaat. Nee, we houden het bij Louise gewoon lekker simpel: ‘Louise de slettenbak uit de studietijd van Jesse’.


Zo nu en dan hebben we deze uitspattingen. Daarna volgt er een stomende sessie goedmaakseks. We hebben er ook vrede mee hoor, liever deze hevigheid dan elke zaterdagmiddag uit pure wanhoop een uitje naar de IKEA of een tuincentra. Fuck Robert ten Brink, met z’n gezwijmel in een zogenaamd hip Amerikaans retro caravannetje, die shit is onze relatie niet nodig. Wij doen leuke dingen. Festivals, concerten. Al zijn we halverwege de dertig, er is niks leukers dan half dronken midden op de dansvloer van de Ziggo Dome staan te tongen tijdens een concert van Foo Fighters.


Kut, tongen. Misschien ligt die lul nu wel te tongen met dat wicht. Louise, met haar mooie witte tanden. Dat weet ik, want ik heb haar Facebook pagina net even als een volleerd AIVD medewerker gescreend. En zeg nu niet dat jullie dat nog nooit hebben gedaan, alle vrouwen checken de exen van hun man op Facebook. Niet dat het slim is, want over het algemeen zijn ze goed opgedroogd en hebben een prima baan. Het zou helemaal mooi zijn wanneer ze ook nog een man en een handvol kindjes op de wereld hebben gezet, maar dat hebben alleen de minder goed opgedroogde exemplaren. U weet wel, die nogal uitgedijd in een witte legging achter de kassa van de Kwantum zitten.  


Zo niet Louise. Louise lijkt zo weggelopen uit een Hunkemöller reclame. Ik noem dit dan ook meteen oneerlijke concurrentie, alsof je een duel moet uitvechten met een nagelschaartje. En de tegenpartij de hoek om komt zeilen in een legertank. De machteloosheid vierde hoogtij toen ik op Facebook de letters L.O.U.I.S.E. Z.U.N.D.E.R.T. invoerde en virtueel oog in oog kwam te staan met een net iets te knappe vrouw. Zo’n eentje waar alles bij klopt. Chantal Janzen, daar heeft ze iets van weg. De winnares van de Chantal Janzen imitatiewedstrijd is mijn rivale, dat heb ik weer.


20:24


Oké, en nu? Ik bedenk mezelf wat ik moet doen. Een whatsapp sturen? Dat staat ook weer meteen zo puberaal. Hoe lang is Jesse nu helemaal weg? Kwartiertje? Twintig minuten? Hooguit. Toen hij vertrok begonnen net de eerste klanken van het ‘Goede Tijden Slechte Tijden’ door de speakers te schallen. En aangezien op dit moment Ludo & Janine of net ruzie hebben, of het net aan het bijleggen zijn, is hij nog geen half uur geleden vertrokken.


20:43


Fuck it, ik stuur hem toch gewoon een berichtje: HOI LIEF, WAAR BEN JE? X
Terwijl mijn duim op verzenden drukt, voel ik me toch een klein kind.


20:51


Zenuwachtig kijk ik steeds op m’n IPhone of Jesse het bericht heeft gelezen, of nog liever dat hij heeft gereageerd. Gewoon, dat ik weet waar hij is. Want dat heeft hij niet vermeld toen meneer als een wildeman richting de voordeur stoof.


20:58


De kamer lijkt wel een coffeeshop, ik steek de ene sigaret na de andere op. De sigarettenbranche moet vooral zijn bedacht door ongeruste vrouwen die niet weten waar hun partner op dit moment uithangt.


21:03


Mijn lichaam geeft hetzelfde signaal af dat ik nog ken van de tandarts. Dat gevoel, je zit in de wachtkamer een half jaar oude Libelle te lezen, maar het enige waar je concentratie naar uit gaat is het gezoem. Het gezoem van de boor. Op die momenten kreeg ik altijd het gevoel alsof mijn hele lichaam samentrok, het liefste wou ik dan terug naar huis. Mezelf verstoppen op zolder, in een hut gemaakt van twee stoelen, met daar overheen gespannen een oud dekbedovertrek.


21:09


Koortsachtig zit ik met mijn telefoon in m’n handen. Het is zo erg dat ik fantoom trillingen voel. Fantoompijn, dat mensen pijn voelen in lichaamsdelen die geamputeerd zijn. Dat heb ik met mijn telefoon, ik wil het voelen, het trillen, wanneer Jesse me een berichtje stuurt. Dat hij gewoon in de kroeg zit, een gehaktbal naar binnen loopt te werken en daarnaast twee vazen bier achterover slaat. Maar gebeurt niks. Alleen een vrouw op de bank die trillingen voelt die er niet zijn.


21:14


*bzzz bzzz bzzz bzzz* Als een volleerd zakkenroller gris ik de telefoon van tafel, mijn hart klopt ergens halverwege mijn keel wanneer ik het scherm open:
DAG KIND, VERGEET JE DE VERJAARDAG VAN JE VADER DIT WEEKEND NIET?
Fack, een bericht van m’n moeder. Ik stuur snel terug dat het cadeau al lang en breed klaarligt in de kast. Wat uiteraard gelogen is, het laatste waar ik momenteel aan kan denken is de verjaardag van mijn vader. Inclusief een kringetje waar de blokjes kaas en augurk gerold in boterhamworst vrolijk rond gaan.


21:22


Wijn is altijd een goede vriend. Vooral op deze momenten, dan is wijn er voor mij altijd. Ik verwonder me er over dat je eigenlijk maar drie fatsoenlijke glazen uit een fles wijn kunt halen. Of ik heb gewoon een andere maatstaaf, dat kan ook. De wijn doet zijn werk, ik kalmeer iets. Of nou ja, ik zie vooral dat Jesse sinds 20:17 niet meer online is geweest op Whatsapp. Mijn telefoon smijt ik in de hoek van de bank, “weet je wat, Jesse, stik er ook maar in, en die Louise van je ook, de hoer”. Ik hoor het mezelf hardop zeggen. Ik schrik eigenlijk van mezelf, ietwat beschaamd richt ik mijn visie weer richting de beeldbuis waar reclame wordt gemaakt voor opnieuw een zoveelste talentenjacht.


21:36


De hond van de buren begint te blaffen, meestal een teken dat er iemand bij ons het garagepad op komt wandelen. Er valt een deken van rust over me heen, iets in mij zegt dat het Jesse is. Soms voel je zulke dingen gewoon aan. Ik kijk dan ook raar op wanneer ik de deurbel hoor in plaats van een sleutel dat in het slot gestoken wordt. Verbouwereerd en een tikkie chagrijnig loop ik richting de voordeur. “Eikel, ben je nu ook gewoon nog je sleutels vergeten?” denk ik bij mezelf.


Op het moment dat ik het licht in de hal aanklik en mijn blik weer richting de deur werp, stokt mijn adem. Aan de deur zie ik geen Jesse. Wel twee mannen in uniformen. Ik voel meteen dat dit foute boel is, met bevende handen open ik de deur voor de twee dienders. Vanaf dan speelt er zich een schouwspel af wat je kent uit films, wat je leest in de bladen, maar waar je altijd vanuit gaat dat het nooit bij jezelf gaat gebeuren.


“Goedenavond mevrouw, bent u de partner van Peter Johannes Franciscus -roepnaam Jesse, van Eem?”  


Vanaf dan leef ik in een roes. Een van van de beide agenten probeert me uit te leggen dat Jesse drie straten verderop is geschept door een auto. Dood.
Mijn leven staat stil. Vanuit een overlevingsmodus bel ik mijn ouders. Het werd een kort en kil gesprek, “Mam, met Sophie, Jesse is vanavond aangereden, hij is dood”. Samen rijden we meteen door naar het mortuarium. Tegen alle adviezen in ga ik toch alleen kijken. Terwijl ik word begeleid richting de ruimte waar de lijkschouwing heeft plaatsgevonden, besef ik me dat ik eigenlijk alleen mijn opa’s en oma’s dood heb gezien. Allemaal via een natuurlijke weg, waar de lichamen nog van in tact waren. Nu moet ik mijn vriend gaan identificeren die met hoge snelheid is aangereden en waarvan ik nog maar hoop dat zijn gezicht enigszins toonbaar en daarmee ook herkenbaar is.


We lopen een koele, met TL balken verlichte kille ruimte in. Voor mij de lijkschouwer, naast mij een van de agenten. We stoppen voor een gordijn, het heeft wel iets weg van een kamer in een ziekenhuis. Voordat het gordijn wordt opengetrokken draait de lijkschouwer zich om en wendt zich tot mij. Hij trekt zijn latex handschoenen uit en steekt een hand naar mij uit, ik hoor hem iets murmelen wat op ‘gecondoleerd’ moet lijken.
“Bedankt” spreek ik terug.


Achter het gordijn staat een tafel, precies zo’n metalen tafel als je ook ziet in Amerikaanse series. Alleen ligt er onder dit witte laken geen acteur, maar Jesse. Mijn Jesse.
Op de vraag of ik er klaar voor ben, knik ik bedeesd. Het laken wordt van zijn gezicht gehaald en ik verwacht het meest verschrikkelijke beeld ooit. Het valt mee, een grote snee boven zijn rechter oog, verder lijkt alles normaal. Alsof hij slaapt.
“De buitenkant is redelijk onbeschadigd, het zijn vooral de organen die door de klap het zwaarst zijn beschadigd”, aldus de lijkschouwer. Ik kijk hem aan en knik, ik knik alsof ik precies snap wat hij bedoelt. Maar dat doe ik niet. Het enige wat ik wil is weg, weg uit deze slechte b-film. Terug naar zolder, terug naar mijn hut.


De lijkschouwer vertelt ons dat het lichaam zal worden overgedragen aan een nader te bepalen uitvaartverzorger. We moeten naar huis, kleren uitzoeken voor Jesse. De kleren die hij aanhad zijn kapot en zitten onder het bloed. We krijgen het mee, het lijkt op een verhuisdoos. De doos staat voor me op schoot, ik zit op de passagiersstoel, mijn moeder rijdt. Voorzichtig open ik de doos en probeer te ontaarden wat er in zit. Tot mijn verbazing prik ik mijn vinger aan een doorn, vol ongeloof haal ik er een met zand en modder besmeurt bosje rozen uit. Aan een van de rozen zit een kaartje, in de schemering van de voorbij zoevende lantarenpalen kan ik met dichtgeknepen ogen lezen wat er staat:


Lieve Sophie, ik hou van je
XXX Jesse

Geen opmerkingen:

Een reactie posten